Het voortbestaan van het Herinneringscentrum Kamp Westerbork in Drenthe staat onder druk vanwege financiële problemen. Daarom vraagt het centrum om een bijdrage van het Rijk voor de exploitatie van het herinneringscentrum en voor "een eenmalige grote vernieuwingsslag".
"Het Herinneringscentrum wordt al jaren marginaal gefinancierd en kan net het hoofd boven water houden", zegt Westerbork. De uitgaven lopen de laatste jaren op en kunnen niet meer gedekt worden door de inkomsten. Zo zijn de salarissen van de medewerkers "sterk gestegen" onder de cao. "We hebben de afgelopen jaren ingeteerd op onze reserves. Dat is nu niet meer mogelijk", aldus het herinneringscentrum. Daarnaast ziet het ernaar uit dat daar bezuinigingen en een btw-verhoging in de culturele sector bij komen, naar wens van het nieuwe kabinet. Die verhoging zou betekenen dat een kaartje voor het herinneringscentrum duurder wordt.
Kamp Westerbork ontvangt dit jaar ruim 35.000 leerlingen en benadrukt zijn "belangrijke educatiefunctie". Het herinneringscentrum financiert dit zelf, maar de middelen zijn "niet toereikend". Er is structureel meer geld nodig om alle scholen te verwelkomen. Momenteel moeten scholen worden geweigerd.
Met een vernieuwingsslag bedoelt het herinneringscentrum onder meer een aanpassing aan het gebouw, dat is nu "te klein voor de 140.000 bezoekers die we jaarlijks ontvangen". Daarnaast is de tentoonstelling toe aan vernieuwing, omdat deze "onvoldoende" aansluit bij de "belevingswereld van jongeren". Ook het kampterrein is toe aan een andere inrichting. Verder kennen het museum en het grote terrein "zwaar achterstallig onderhoud wegens de gebrekkige financiering".
Dinsdagmiddag overhandigt de directeur van het herinneringscentrum Bertien Minco een petitie aan de vaste Kamercommissie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Hier is onder meer Hans Peeper bij, die zelf als 4-jarige in Kamp Westerbork zat.
Vanuit Kamp Westerbork zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog 107.000 Joden, Sinti en Roma gedeporteerd naar vernietigingskampen. Ook woonden er vanaf 1951 tot begin jaren zeventig veel Molukse militairen die hebben gevochten in Nederlands-Indië voor het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL). Zij verbleven samen met hun gezinnen in het kamp.